De in- en uitvoer van goederen.

 Bron: Smokkelen langs de Nederlandse grens. J.E. Vrouwenfelder, Rotterdam: Belastingmuseum, 1992.

De in- en uitvoer van goederen werd in 1822 geregeld in de wet: “Algemeene wet van 6 augustus 1822 over de heffing der regten van in-, uit- en doorvoer en accijnzen alsmede van het tonnegeld der zeeschepen”.  Deze wet heeft dienst gedaan tot 1962, uiteraard met allerlei wijzigingen aangepast aan de ontwikkelingen in de tijd. Volgens deze wet moest van alle ingevoerde goederen aangifte worden gedaan en mocht het vervoer hiervan alleen maar plaats vinden langs bepaalde wegen naar bepaalde kantoren. Zodat men aldaar controle op de invoer en de betaling van rechten kon uitoefenen.
Om allerlei belastingen en accijnzen te ontduiken, gingen mensen buiten de gebaande wegen om goederen vervoeren: smokkelen. De beweegredenen van smokkelaars zijn heel divers. Er zijn de gelegenheids- en de beroepssmokkelaars. De laatste groep ging het zuiver om het gewin en hadden bijvoorbeeld allerlei vesten  waarin zij suiker, jenever of waar maar vraag naar was, in konden vervoeren. Vaak dwong de sociale toestand tot smokkelen. Bijvoorbeeld armoede of grote gezinnen. Door grote prijsverschillen tussen 2 staten werd het aantrekkelijk te gaan smokkelen, wat soms met grote winst gepaard ging. Natuurlijk moest er een grote vraag naar bepaalde producten zijn. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog werden de smokkelaar en zijn daden door de bevolking, met name in de grensstreken maatschappelijk aanvaard.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Nederland weliswaar gemobiliseerd, maar bleef neutraal. Wel werden er allerlei maatregelen genomen die het reizen en het vervoer van goederen van en naar Duitsland nog meer beperkten. De gemeenten langs de Duitse grens kregen hier speciaal mee te maken. Juist voor deze gemeenten werden allerlei besluiten vervaardigd die het vervoer van bepaalde goederen binnen deze plaatsen beperkten. Op 25 september 1914 stelde het departement van Oorlog de staat van beleg in voor alle grensgemeenten van Groningen, Drenthe en Overijssel, dit om smokkel tegen te gaan. Zo mocht men zonder geldige documenten die goederen niet eens in de richting van de grens vervoeren. Deed men dit toch dan werd men zonder pardon opgepakt. Gewild in Duitsland waren boter, spek, chocolade en zeep.

Wanneer men in de rechtelijke archieven van de arrondissementsrechtbank van Almelo de rollenboeken doorbladert dan vallen direct twee zaken op: de hoeveelheid rechtzaken in de jaren 1914-1920 en het aantal zaken die “poging tot uitvoer” betreffen. Het ging dan niet zo zeer om het ontduiken van rechten, maar meer om het omzeilen van de uitvoerrestricties. Ook in de familie Krabbe werd wel gesmokkeld. Een aantal zaken worden hier beschreven.

In de wet van 1822 stonden ook al verschillende besluiten m.b.t. vervoer in de grensstreek. Kijk maar naar de verhalen voor 1914:

Gradus Krabbe, 1841.
Gradus is geboren in Beuningen (gemeente Losser). Hij 18 jaar en timmermansknecht.  En hij woont in Rossum (gemeente Weerselo).
Gradus is op 30 september 1841 op weg met een zak met 23 pond roggenmeel. In de voormiddag van die dag om ruim 10 uur wordt hij staande gehouden in de boerschap Rossum. Het door hem getoonde document bleek reeds een half uur opgehouden van kracht te zijn. Volgens de wet moeten zakken meel van boven 10 ponden vergezeld gaan van een geldig accijnsbiljet.  Gradus wordt op begin 1842 veroordeeld voor frauduleus vervoer van roggenmeel. Hij moet een boete van 23 gulden betalen of  anders 6 dagen in hechtenis.
Bron: Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, inv. nr. 262) rolnr. 7(1842).

Bernardus Krabbe, 1855.
Binnen een week tijd wordt Bernardus, wever, wonende te Denekamp, twee keer opgepakt voor het frauduleuze vervoer van geraffineerd zout.
De eerste keer is in de avond van 29 november 1854 om omstreeks half 6. Hij wordt door kommies J. van Bortel staande gehouden ter hoogte van grenspaal 46 in het buurschap Noord-Deurningen. Hij loopt daar met een zak gevuld met 60 pond zout verwijderd van route of heerbaan en onvoorzien van enig document.
De tweede keer is in de avond van 5 december 1854 omstreeks 6 uur. Hij loopt met een zak gevuld met 52 pond zout ter hoogte van de zogenaamde Selhorst. Daar wordt hij aangehouden door kommies D. van Leeuwen. De twee mannen maken elk de volgende dag een proces-verbaal op en nemen het zout in beslag.
Het vonnis wordt op 22 mei 1854 bij verstek uitgesproken. Bernardus wordt veroordeeld tot een maand gevangenisstraf en het zout wordt verbeurd verklaard. Bernardus zit de straf pas uit van 30 december 1858 tot 29 januari 1859. Hij is de zoon van Lambert Krabbe en Aleida Groener. Zijn signalement luidt deze keer: Een ovaal gezicht met een ronde kin, blond met blauwe ogen, maar met een gele kleur.
Bronnen: Weeklijsten Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 1359) nummer 140.
Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 284) 22 mei 1855.
Signalementsregister gevangenis Almelo (toegang 127, inv. nr. 18) nummer 1220.
Strafgevangenis Almelo Register nummer 5 (toegang 127, inv. nr. 56) nummer 498.

Gerrit Jan Krabbe, 1856.
Gerrit Jan is wever en woont in Denekamp. Hij is een zoon van Geerit Jan (?) Krabbe en Aleida Groener. Hij is gehuwd en heeft geen lager onderwijs genoten.  Volgens het signalementsregister heeft hij een rond aangezicht en kin. Zijn kleur is gezond en hij heeft blauwe ogen en bruin haar.
Zout was zeker nogal gewild in deze periode want Gerrit Jan wordt voor hetzelfde vergrijp als zijn broer Bernardus/ Berend Jan veroordeeld. Op 17 augustus 1856 vervoert hij zonder documenten een zak met 49 pond geraffineerd zout in het buurschap Denekamp. Op 12 maart 1857 wordt hij bij verstek veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf. Deze straf zit hij uit van 26 maart tot 25 april 1857.
Bronnen: Weeklijsten Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 1360) nummer 46.
Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 288) folio 67.
Signalementsregister gevangenis Almelo (toegang 127, inv. nr. 18) nummer 628.
Strafgevangenis Almelo Register nummer 5 (toegang 127, inv. nr. 56) nummer 33.


Lambertus Krabbe, 1857.
Lambertus is begin 40, landbouwer en woont te Beuningen. Hij is gehuwd en een zoon van Gerrit Jan Krabbe en Aleida Smellink. Hij heeft volgens het signalementsregister een ovaal gezicht en een ronde kin. Zijn kleur is gezond en hij heeft blauwe ogen en bruin haar.
Ook hij wordt veroordeeld voor frauduleus vervoer. ‘s Avonds omstreeks 9 uur op 2 juni 1857 wordt hij bij de zogenaamde Aalbrinkskamp in de gemeente Losser aangehouden door de kommiezen H. Pellenkoft en J. Ravelte. Lambertus heeft verschillende dingen bij zich. Namelijk 2 zakjes met netto 4 pond en 5 ons geraffineerd zout, een blaas met 4 kan jenever en een blaas met 3 kan anijs.
Op 1 oktober 1857 wordt hij bij verstek tot 1 maand gevangenisstraf veroordeeld. Deze zit hij van 27 oktober tot 26 november 1857 uit. Als hij bij aankomst in de strafgevangenis het signalementsregister tekent is dat nogal houterig. Maar dat is ook geen wonder want bij de aantekeningen staat geschreven dat hij aankwam in een lichte graad van dronkenschap. 
Bronnen: Weeklijsten Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 1360) nummer 279.
Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 289) folio 275.
Signalementsregister gevangenis Almelo (toegang 127, inv. nr. 18) nummer 870.
Strafgevangenis Almelo Register nummer 5 (toegang 127, inv. nr. 56) nummer 216.


Bernardus Krabbe, 1861.
Bernardus kon het waarschijnlijk niet goed verkroppen, dat de kommiezen constant in hinderlaag lagen om smokkelaars te pakken. In de avond van 15 augustus 1861 hebben de kommiezen van de rijksbelastingen in de buurt van de woning van J. Borgert in het buurtschap Denekamp een hinderlaag gelegd. Daarin waren in surveillance J.B. Berkeljon en J. van Bortel. Deze laatste had Bernardus in 1854 al eens gepakt met geraffineerd zout. 
Die avond zoekt Bernardus hen tot drie keer op waarbij enige woordenwisselingen plaatsvinden. Daarbij heeft Bernardus hen uitgescholden voor gauwdieven en smeerlappen. Op 14 november 1861 wordt Bernardus bij verstek veroordeeld tot het betalen van een boete van 8 gulden, wegens belediging.
Waarschijnlijk heeft hij deze boete betaald, want in de gevangenisboeken komt hij in die periode niet voor.
Bronnen: Weeklijsten Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 1361) nummer 209.
Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 295) 14-11-1861.


Gerhardus Krabbe, 1902.
Geboren te Losser op 17 juli 1881, zoon van Johannes Krabbe en Aleida Wiegink.
Op woensdag 31 december 1902 in de namiddag om 9 uur wordt Gerhardus staande gehouden in de gemeente Losser. Hij heeft op (in de wet) genoemde afstand van Pruisen buiten water- of heerbaan een kruik inhoudende 13 ½ liter gedestilleerd jenever vervoerd zonder te zijn voorzien van een dat vervoer dekkend document. Volgens het rollenboek gaat het om frauduleus vervoer van gedestilleerd. Gerhardus ontkent op de rechtszitting van 8 juli 1903 maar laat geen getuigen oproepen. Hij wordt door de arrondissementsrechtbank te Almelo veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf en de kruik wordt verbeurd verklaard. Gerhardus gaat in hoger beroep, maar het appel wordt vervallen verklaard bij arrest van het hof te Arnhem d.d. 24-12-1903.
 Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, inv.nr. 99 en 372) rolnr. 246(1903).

Johanna Gezina Krabbe, 1913.
Zij is geboren op 9 april 1876 te Losser en dochter van Johannes Krabbe en Aleida Wiegink. Zij is een zus van bovenstaande Gerhardus. Zij is op 13 februari 1900 gehuwd met Johan Hermann Roring.
Op dinsdag 29 april 1913 wordt zij ‘s middags omstreeks 12 uur aan de grens te Overdinkel (gemeente Losser) nabij grenssteen 855 door kommies P. Klop staande gehouden. Op zijn verzoek kan zij hem geen geldig document tonen en zij wordt dan ook in staat van beschuldiging gesteld. Zij heeft, volgens de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo, buiten route- of heerbaan rechtstreeks van vreemd grondgebied 4 hectogram melis suiker in een katoenen zakje achter haar blouse tussen de band van haar rok, ingevoerd. Zij is niet aanwezig bij de rechtszitting op 11 november en wordt veroordeeld tot 1 gulden boete subs. 1 dag hechtenis. Het zakje suiker wordt verbeurd verklaard. Het vonnis wordt d.m.v. een dagvaarding aan haar bekend gemaakt.
 Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, inv. toegangsnr. 392) rolnummer 315.
  
Gerhardus Johannes Krabbe, 1915.
Hij is geboren 15 december 1896 te Losser. Zijn ouders zijn Johannes Krabbe en Gesina Arke.
Op 6 oktober 1915 heeft Gerhardus J. vet gekocht bij winkelier J. Ruiter. Deze is zelf niet aanwezig en hij wordt geholpen door de bediende L.J.A. ter Horst. Deze verkocht aan Gerhardus J. een kist met vet voor 50 gulden. Het vet kost 50 cent per kilo. Op de kist staat “de ossenkop”. Gerhardus vervoerde daarop de kist naar een schuur in de buurt van de grens. Kommies R. Deinum vond op 6 oktober 1915 in deze schuur 2 kisten met rundvet. Op de kisten staat “de ossenkop”. De schuur waar hij de kisten vindt, staat bekend volgens hem bekend als een schuilplaats voor smokkelaars. Gerhardus J. verklaart bij de zitting op donderdag 16 december 1915 dat hij het vet vervoerde aan de grens en dat hij het daar neer wilde zetten. Hij heeft het vet gekocht als “buk-vet” en dat kon volgens hem “er toen nog uit”.
Bij het eerst verhoor van de getuigen op donderdag 16 december 1915 is ook winkelier J. Ruiter aanwezig. Hij verklaart dat zijn bediende een geloten kist aan Gerhardus J. heeft verkocht. De rechter wil deze bediende ook spreken en schorst de zitting tot donderdag 23 december 1915.
Op deze zitting wordt de bediende gehoord. Deze verklaart dat hij aan Gerhardus vet heeft verkocht voor de genoemde prijs. Wat voor vet weet hij niet. Het was in die tijd erg druk. De beklaagde vroeg plantenvet en de baas was niet thuis. Misschien heeft hij zich vergist en rundvet meegegeven. Normaal verkopen zij alleen plantenvet. Beiden soorten vet zijn ongeveer even duur.De beklaagde zegt nog tijdens deze zitting:”Ik bracht voor mijn plezier het vet in de schuur, dat lag op 150 meter van de grens”.
Op 21 maart 1916 wordt dit proces vervolgd. Bediende ter Horst is wegens ziekte afwezig. De winkelier en 2 kommiezen, R. Deinum en J. Bakker, zijn wel aanwezig. Gerhardus verklaart dat hij nooit tegen de komiezen gezegd heeft dat hij het vet over de grens wilde vervoeren. Hij ging bedekt te werk omdat hij geen geleidebiljetten bij zich had. En hij moest naar huis. R. Deinum verklaart dat hij direct aan de kleur van de pakjes zag dat het rundvet was. En dat de smokkelkeet op 50 meter van de grens, niet op de weg lag naar het huis van de beklaagde. Bij de keet waren nog andere personen aanwezig, die alle richtingen opkeken. J. Bakker zegt dat het vet wel degelijk voor uitvoer bestemd was, maar dat beklagde wachtte op een geschikte gelegenheid. De uitspraak volgt op 28 maart 1916.
Volgens het rollenboek is hij tot een straf van 14 dagen veroordeeld.
Bronnen: Arrondissimentsrechtbank Almelo(toegang 106, inv. nr. 151) rolnr. 712a.
 Rollenboek (toegang 106, inv.nr. 12) rolnummer 712a.

Hendrikus Lambertus Krabbe, 1915.
Hendrikus L. is een broer van Gerhardus Johannes, geboren te Losser, grondwerker en hij woont in Losser G105. Op 22 november 1915 loopt hij met nog een andere persoon over de Ribbelerbrink nabij de woning van J.H. ter Riet(3B43), terwijl zij elk een rijwiel voortduwen met daarop een zak. Kommies G. Neppelenbroek (tevens onbezoldigd rijksveldwachter) houdt hen aan. Volgens zijn verklaring op de rechtszitting blijven beiden in eerste instantie staan, maar even later vlucht de een. De ander Hendrikus L. blijft staan en verklaart dat hij van plan was de 12 ½ kilogram rundvet uit te willen voeren naar Duitsland.
Het vonnis wordt op 4 mei 1916 uitgesproken en luidt 7 dagen gevangenisstraf. Hendrikus L. is niet aanwezig bij de uitspraak en deurwaarder D.H. Reuvecamp heeft een afschrift achtergelaten bij zijn huisgenote Anna Krabbe.
Bron: Arrondissementsrechtbank Almelo  toegang 106, inv.nr  406) rolnummer 847(1916).

HendrikusLambertus Krabbe, 1916.
In de nacht van 17 op 18 juni 1916 wordt hij samen met Johannes Gerhardus Flier(23 jaar, opperman) aangehouden nabij de woning van landbouwer J.H. Bloemen op ongeveer 50 meter van de grens. Zij lopen ieder met een paard aan het halster richting Duitsland. De kommiezen H. Buiten en R. Venema nemen de paarden in beslag.
Op de rechtszitting zijn de verdachten niet aanwezig omdat zij gedetineerd zijn in het huis van bewaring te Almelo. Op 9 november 1916 worden zij beiden veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf. Deurwaarder D.H. Reuvecamp geeft voor Hendrikus L. op 15 januari 1917 een afschrift van het vonnis af aan Gezina Arke, zijn huisgenote.
Bron: Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, inv.nr. 423) rolnr. 3276.

Johannes Krabbe, 1917.
Johannes is geboren te Losser. Hij woont daar nu op huisnummer G105. Hij is landbouwer, gehuwd met Gezina Arke en de vader van Hendrikus Lambertus en Gerhardus Johannes.
Op 24 februari 1917 wordt hij in Glanerbrug (gemeente Losser) op de Lossersche weg aangehouden door kommies Jan Smit. Deze ziet hem lopen “anders dan in binnenwaartse richting”, dus … richting grens, met 1,8 kilogram spek en vlees. Johannes kan hem geen geldige documenten tonen en het spek en vlees worden in beslag genomen.
Op 19 april 1917 wordt het vonnis uitgesproken, Johannes is daarbij niet aanwezig. Het vonnis luidt: 3 gulden boete subs. 2 dagen gevangenisstraf.
Op 11 juli 1917 brengt deurwaarder Reuvecamp een afschrift op huisnummer G105 te Losser. Dit wordt afgegeven aan Anna Krabbe, zijn huisgenote.
Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 439) rolnummer 1446
Rollenboek(toegang 106, inv.nr. 13) rolnummer 1446.

Gerhardus Johannes Krabbe, 1917.
Soms gaat men in groepen op stap. Of worden er mensen vooruit gestuurd om te kijken of er kommiezen of politie aanwezig zijn. Ook Gerhardus J. vervulde die rol.
Op 5 maart 1917 gaat hij op pad met Herman Westendorp. Volgens deze getuige heeft Gerhardus J. hem “opgedragen” 20 liter lijnolie te vervoeren naar Duitsland. Gerhardus J. loopt voorop om de boel te verkennen. Zij lopen over de openbare zandweg bij de Hoge Boekel, onder de gemeente Lonneker, in de richting van de grens. Op deze weg worden zij aangehouden door J. Meuleman en A. den Boer. En leggen beslag op de goederen.
Gerhardus J. is niet aanwezig bij de rechtszitting en het uitspreken van het vonnis. Hij is op 10 maart ingeschreven in het huis van bewaring te Almelo en daar nog tijdens de rechtszitteing gedetineerd. Op 19 april 1917 wordt Gerhardus J. veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. De zaken waarvoor hij veroordeeld wordt zijn:
“Het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf…………….”
“Het opzettelijk middelen verschaffen tot het plegen van het misdrijf…………”
Zijn straf moet hij uitzitten in rijkswerkinrichting te Veenhuizen. Op 4 mei 1917 wordt hij vanuit Almelo daar naartoe gebracht. Op 20 juli 1917 wordt er van hem ook een strafblad aangemaakt.
Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo ( toegangnr. 106, inv.nr 157 en 439) rolnummer 1442.
 Huis van bewaring Almelo(toegang 127, inv. nr. 146) nummer 18 (1917).
 Rollenboek (toegang 106, inv. nr. 13) rolnummer 1442.

Hendrikus Lambertus Krabbe, 1917.
Blijkbaar dacht Hendrikus L. dit keer slimmer te zijn en paarden uit te voeren met papieren. Maar op dinsdag 26 juni 1917 wordt procesverbaal opgemaakt van de rechtzitting voor de arrondissementsrechtbank te Almelo. Kommies Hein Bles uit de Pope heeft Hendrikus L. en Bernard Kuipers (22 jaar, landbouwer wonende te Lonneker, 5B17 en 18) op een dag aangehouden en hij vertrouwde de getoonde documenten niet. Volgens de getuigen hebben de twee de twee geleidebiljetten voor de paarden vervalst onder de naam en met de handtekening van J. Beunk. Deze is stalhouder te Enschede. Tevens hebben ze de handtekening van rijksklerk bij de ontvanger der directe belastingen Jochem Dijkstra vervalst. Ook droegen de paarden die zij vervoerden geen brandmerk van J. Beunk.
Beide verdachten ontkennen de vervalsingen. J. Beunk en J. Dijkstra zijn aanwezig en ontkennen hun handtekening onder de biljetten gezet te hebben. Ook Willem Anton Schepers (ontvanger van de invoerrechten) is aanwezig en hij ontkent de biljetten afgegeven te hebben. De drie getuigen kennen de twee verdachten ook niet. Andersom verklaren de twee verdachten de naam van Beunk te kennen en te weten dat hij stalhouder is te Enschede. Maar zij kennen hem niet persoonlijk.
Hun raadsman vraagt om invrijheidsstelling van de twee verdachten, die thans gedetineerd zijn in het huis van bewaring te Almelo. De rechter geeft hiertoe geen toestemming.
Volgens het rollenboek zijn ze beiden tot negen maanden gevangenisstraf veroordeeld bij vonnis van 3 juli 1917. Het vonnis van de rechtbank is niet meer aanwezig.
Hendrikus L. zit al vanaf 11 januari 1917 in het huis van bewaring te Almelo. Het bevel tot in hechtenisneming dateert van 8 januari 1917. Bernard Kuipers (geboren 1 april 1895) zit vanaf 29 januari 1917. Op 18 juli 1917 worden beiden naar de strafgevangenis te Groningen gebracht.
Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, in. nr. 158 en 444) rolnr. 2111.
  Rollenboek Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, inv. nr. 13) rolnr. 2111.
  Huis van bewaring Almelo, register C(toegang 127, inv. nr. 146) nummer 1 en 3(1919).

  
Gerhardus Johannes Krabbe, 1918.
De kommies J. Gritter heeft Gerhardus Johannes op 18 maart 1918 te Lonneker aangehouden voor visitatie. Hij weigert dit en de kommies verzoekt daarna hem naar Lonneker te volgen voor een uitgebreide visitatie. Hierop is Gerhardus Johannes gevlucht. Het vonnis wordt op 24 juni 1919 uitgesproken en luidt 200 gulden boete subs. 2 maanden hechtenis. Bijgevoegd bij het vonnis zit een "betekening van vonnis”, door de deurwaarder uitgereikt bij zijn woning aan zijn huisvrouw Geertruida in de Weide, met wie hij op 11 april 1918 te Losser is gehuwd.
Gerhardus J. heeft de boete niet betaald en wordt dan ook op 21 mei 1920 om 22.00 uur gearresteerd en in het huis van bewaring te Almelo geplaatst voor twee maanden vervangende hechtenis. Hij zit vast tot 20 juli 1920. Volgens het register heeft hij lager onderwijs genoten en hij is Rooms Katholiek. Hij is ruim 183 cm lang, blond met bruine ogen. Zijn neus is gebogen en groot, zijn mond gewoon. Hij heeft een lang aangezicht. Hij heeft snijwonden op de linkerarm en “bl.heit” (?) op de arm. Zijn gedrag is niet goed, hij is in de cel geplaatst wegens onzedelijkheid.
 Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, inv nr.466) rolnummer 67(1919).
   Huis van Bewaring Almelo (toegang 127, inv.nr 111) Register B, 1920, nummer 173.
 

Gerhardus Johannes Krabbe, 1918.
Op 27 juni 1918 houden twee kommiezen met name L. de Ree en C. Dikkers hem aan. Hij poogt ongeveer 90 el katoenen manufacturen uit de voeren. Deze zijn in beslag genomen en op 6 augustus 1918 wordt Gerhardus J. veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf. Hij is dan al gedetineerd vanaf 1 juli 1918.
Op 21 augustus 1918 wordt hij naar de rijksinrichting III te Veenhuizen gebracht.
Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106, inv.nr. 459) rolnr. 1224
Huis van Bewaring Almelo, register C (toegang 127, inv. nr. 147) nummer 180.
 Rollenboek (toegang 106, inv. nr. 13) rolnummer 1224.

Geertruida in de Weide, 1918.
Zij is geboren op 13 januari 1896 te Enschede en huisvrouw van Gerhardus J. Krabbe. En dochter van Hermannus en Geertruida Scholten. Zij heeft een donker uiterlijk (zwart haar) en woont te Lonneker 5B277.
Op 26 augustus 1918 bezoeken 3 kommiezen het huis van Geertruida. Zij doorzoeken het hele huis en onder de vloer van de slaapkamer treffen zij 45 ½ meter katoenen manufacturen aan. Volgens het vonnis van de rechtbank woont Geertruida in het grondgebied als bedoeld in art. 1 sub C van het KB van 17 februari 1916 S76. Dit betekent dat zij geen manufacturen zijnde een grotere hoeveelheid dan op redelijke wijze voor huiselijk gebruik of het uitoefenen van een bedrijf in bezit mag hebben. En 45 ½ meter katoen is teveel voor huiselijk gebruik en de stof wordt dan ook in beslag genomen. Geertruida bekent en vertelt dat de stof bedoeld is om aan smokkelaars verkocht te worden.
Op 13 februari 1919 wordt zij veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf. Deze zit zij in Almelo uit van 14 juli tot 13 augustus 1919.
Bronnen: Strafgevangenis Almelo, Register A(toegang 127, inv. nr. 82) nummer 101(1919).
  Arrondissementsrechtbank Almelo(toegang 106,inv. nr. 467) rolnr. 211.

Gerhardus Hendrikus Krabbe, 1919.

Hij is geboren op 3 april 1901 te Losser en broer van Gerhardus J. en Hendrikus L. Krabbe.
Op 29 mei 1919 rijdt hij in een landauer bespannen met twee paarden in het kerspel Goor, onder Markelo, in de richting van de duitse grens. In de landauer zit ook zijn broer. Kommies J. Swart volgt met een rijwiel, samen met een collega de landauer. Wanneer Gerhardus H. zich ontdekt weet, keert hij plotseling terug.
Op 9 juli 1919 wordt het vonnis van 3 maanden gevangenisstraf tegen hem uitgesproken. Hij is tegelijk met zijn broer Hendrikus L. gearresteerd en hun voorarrest wordt telkens verlengd tot de rechtszitting. Hendrikus L. wordt op 27 juni 1919 vrijgelaten en Gerhardus H. wordt op 21 augustus 1919 naar de rijkswerkinrichting te Veenhuizen getransporteerd.
Bronnen: Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 472) ronummer 930.
Huis van bewaring Almelo, register C(toegang 127, inv.nr. 147 nummer 158 en 159 (1919).
 Huis van bewaring Almelo, register B(toegang 127, inv. nr. 111) nummer 318 (1919).

Hendrikus Lambertus Krabbe, 1919.
Zie boven bij Gerhardus H.


Gerhardus Johannes Krabbe, 1919.
Hij is nu fabrieksarbeider  wonende te Glanerbrug, huisnummer 5B277.
Op 20 maart 1919 wordt hij staande gehouden door kommies D. Hulleman op de kunstweg van Losser naar Gronau. Op de vraag van de kommies om geldige documenten behorende bij de vervoerde goederen, kan Gerhardus Johannes deze niet tonen. Hij wordt daarop beschuldigd van een in een andere dan binnenwaartse richting namelijk in de richting van de Duitse grens te hebben vervoerd een nieuw wollen herenkostuum. De kommies D. Hulleman heeft het kostuum in beslag genomen. Op 3 juli 1919 wordt Gerhardus Johannes veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf.
 Bron: Arrondissementsrechtbank Almelo (toegang 106, inv. nr. 472) rolnummer 855.

Gerhardus Krabbe, 1920.
Geboren te Losser, 17 juli 1881. Hij is fabrieksarbeider en woont te Overdinkel, huisnummer O463.
Gerhardus vervoert op 10 april 1920 te Overdinkel 45 gros ijzeren veiligheidsspelden. Hulpkommies Jan Bakker ziet hem in de richting van de Duitse grens lopen en houdt hem aan. Gerhardus heeft geen geldige papieren bij zich en de goederen worden in beslag genomen. Tijdens het proces voor de arrondissementsrechtbank te Almelo op 6 juli 1920 bekent Gerhardus de feiten, maar de rechter komt tot de conclusie dat per KB d.d. 16 juli 1919 het vervoer van deze goederen in Overdinkel weer is toegestaan. En dat Gerhardus dus niet strafbaar is en wordt ontslagen van rechtsvervolging. De goederen worden teruggegeven.
 Bron: Arrondissementsrechtbank te Almelo (toegang 106, inv. nr. 466) rolnummer 360.