Visitatie tijdens de slacht

“Visitatie tijdens de slacht”

Om half 11 ’s morgens kloppen twee mannen aan bij de boerderij van Jannes Spikkert in het buurtschap Dulder, gemeente Weerselo. Jannes is niet thuis en zijn echtgenote Geertruid Krabbe doet open. De twee zijn ambtenaar van de rijksbelastingen en vragen of ze binnen mogen komen. Op de vraag van Geertruid wat de reden van hun bezoek is, antwoorden ze dat ze op zoek zijn naar vlees van geslachte dieren. Geertruid laat de twee mannen binnen en zij doorzoeken het huis. Zij vinden een kist die op slot zit en vragen om de sleutel. Geertruid weigert de kist te openen en de ambtenaren dringen nog eens aan. Waarop Geertruid antwoordt: ”…dat doe ik niet en de sleutel is ook al twee dagen zoek geweest.” Komt morgen maar terug, dan kunt gij kijken”. Bovendien vraagt zij zich af of de heren wel het recht hebben om te controleren en dat weet alleen de boer en die is afwezig!

Tot 1941 moet er voor geslachte dieren over de waarde van het dier accijns betaald worden. Voordat dieren geslacht worden, worden ze gekeurd en een tarief vastgesteld. Wanneer dat betaald is, wordt er als bewijs van betaling een loodje aan de staart van het dier bevestigd. Regelmatig gaan de belastingambtenaren in en na de slachttijd de boerderijen langs om de slacht te controleren. In het geval van Geertruid dat zich afspeelt op 9 december 1850, hebben zij het vermoeden dat er vlees in de kist ligt en willen dit graag met eigen ogen zien. Waltman en Stoffers maken nu geen proces-verbaal op wegens illegale slacht, maar omdat Geertruid hen verhinderd heeft hun werkzaamheden op een goede manier te verrichten. Ook al een reden om een rechtszaak aan te spannen!

Het vonnis wordt op 3 juni 1851 uitgesproken, Geertruid is niet aanwezig in de rechtszaal. Zij krijgt een fikse boete van 50 gulden opgelegd! Geertruid heeft geen geld of misschien wel geen zin om deze boete te betalen en besluit om van 1 t/m 7 oktober 1851 de vervangende staf uit te zitten. Zij is dan 64 jaar en heeft niet eerder opgesloten gezeten.

In de 19de eeuw is het rechtsysteem hetzelfde georganiseerd als nu (2004), met kanton- en arrondissementsrechtbanken. In Twente kon men in die periode voor de zaken waar kleine boetes opstonden terecht bij bijvoorbeeld het kantongerecht te Enschede, Almelo of Ootmarsum. Dit was afhankelijk van de plaats waar men woonde. Voor belangrijke en grotere zaken, waar ook gevangenisstraf op kon staan, moest men naar Almelo reizen. Wanneer je de verhalen doorleest, dan zie je dat ook in de 19e eeuw de mensen probeerden onder allerlei regeltjes en verboden uit te komen. Net als nu, vertoonden ze toen ook al een vorm van wat wij nu noemen “burgerlijke ongehoorzaamheid”. Zoals het vissen zonder akte of het meenemen van een kerstboom.



Diefstal van elzenpoten

Het is niet altijd gemakkelijk om diefstal te bewijzen. Er is iets gestolen, maar wie is de dader? In 1852 ligt er nog steeds veel grond braak rondom de dorpen en steden. De marken zijn opgeheven en de gronden zijn verdeeld of verkocht. Theodorus Verhoeven heeft ook zo’n stuk grond in de buurt van de zogenaamde Veldkamp in Denekamp. In het vroege voorjaar heeft hij de grond bewerkt en er als afbakening elzenpoten omheen gezet. In de loop van 8 maart komt Theodorus op zijn land en ziet dat er een menigte elzenpoten uitgetrokken en weggenomen zijn. Nadat hij hier en daar geïnformeerd heeft, beschuldigt hij 39 jarige Albertus Krabbe ervan dat hij omstreeks half 2 de elzenpoten “arglistig” heeft weggenomen.

Tijdens de rechtzaak laten beide partijen getuigen opkomen en er wordt twee maanden eenzame opsluiting geëist. Helaas is het verslag van de rechtzitting niet meer aanwezig en weten we ook niet wie de getuigen geweest zijn, bij het vonnis op 6 mei 1852 spreekt de rechter echter Albertus vrij. De rechter acht wel bewezen dat er elzenpoten ontvreemd zijn, maar niet dat Albertus de schuldige is.



Vissen zonder akte

Op een mooie augustusmiddag in 1853 zo rond 3 uur zitten Gerrit Jan Krabbe en zijn kameraad Gerhardus Visschedijk te vissen in de Dinkel. Zij hebben een mooi plekje uitgezocht in de buurt van het erve Lutke Beverborg in buurtschap de Lutte. De twee mannen vissen met een zogenaamde schep- of ruitwagen. Zij hebben al een aardige hoeveelheid gevangen, bij verkoop moet de vis toch redelijk wat kunnen opbrengen. In de loop van de middag komt jacht- en visserijopziener Bulthuis langs, bewondert hun vangst en vraagt hen daarna om een visakte. Of indien zij die niet hebben een schriftelijke vergunning van de eigenaars van het viswater. Geen van deze beide papieren kunnen Gerrit Jan en Gerhardus tonen. Bulthuis maakt hierop proces-verbaal op en de twee moeten stoppen met vissen.

Gerrit Jan Krabbe en zijn maat krijgen bij het vonnis van 4 oktober 1853 ieder 10 gulden boete en de schepwagen en de vis worden verbeurd verklaard. In het vonnis staat letterlijk dat zij die twee zaken moeten opleveren of anders de getaxeerde waarde van 2 gulden betalen. Hiervoor krijgen zij twee maanden de tijd. Zouden zij die vis werkelijk al die tijd bewaard hebben? Dan zal het niet echt fris geroken hebben! Gerrit Jan Krabbe betaalt de boete niet en zit in plaats daarvan in april 1854 een straf van 7 dagen uit in de gevangenis van Almelo.