Een huurconflict uit 1844

Na haar huwelijk in 1822 met Johannes Krabbe blijft Margaretha Heupink waarschijnlijk bij haar moeder, broers en zuster op het erve Heupink wonen. Zij betrekken daar samen het Huiske (een woondersplaats). Het is in ieder geval zeker dat zij vanaf mei 1824 daar mogen verblijven. Bij akte d.d. 28 april 1824 wordt door notaris Mensink te Weerselo vastgelegd, dat broer Jan Hendrik Heupink het erve Heupink met alles wat erbij hoort verkrijgt. In diezelfde akte wordt het Huiske en circa een bunder grond voor 35 gulden huur per jaar verhuurd aan Margaretha en haar man.

Dit is een interessante akte, omdat daarin een aantal zaken omtrent de erfenis en het levensonderhoud van hun moeder, Johanna Olthuis, wordt vastgelegd. Moeder en de kinderen Jan Hendrik, Hendricus, Geertruid en Margaretha bezitten in gemeenschap het boerenerf het Heupink, gelegen in de boerschap Beuningen. Met de daarbij behorende huismeubelen, bouwgereedschappen, vee, koren en zaadgewas. Johanna Olthuis bezit de helft en de kinderen de andere helft. Doordat moeder tot hoge ouderdom is gekomen, is zij niet in staat of verkiest zij niet meer het bedrijf te leiden. Omdat verdeling van het goed tot grote nadelen (bijvoorbeeld versnippering) zal leiden en tot voorkomen van geschillen in de toekomst wordt deze overeenkomst gesloten. Besloten wordt alles af te staan aan de oudste zoon, Jan Hendrik. Daar zijn wel een aantal voorwaarden en verplichtingen voor hem aan verbonden.



1e: Hij zal alle schulden ten waarde van 4400 gulden overnemen.

2e: Zijn moeder krijgt jaarlijks 20 gulden vanuit de huur van een van de oude- of woondershuizen. Zij krijgt de opbrengst van een hoeveelheid te zaaien vlas, een hoeveelheid boter en melk. En huisvesting in het huis met daarbij eten en drinken.

3e: Hij moet aan zijn broer en zusters elk 150 gulden ineens uitkeren, op een moment dat zij verkiezen.

Hendrikus en Geertruid krijgen verder een melkkoe, nieuwe kasten en kisten, 6 stoelen en het gebruikelijke kuipgoed. Hendrikus krijgt nog 12 half pond Nederlandse nieuwe ganzenveren en Geertruid een spinnewiel. Daarnaast moet Jan Hendrik hun inwoning verlenen wanneer zij ongehuwd blijven en bij ziekte e.d.

4e: Margaretha en Johannes Krabbe zullen ten allen tijden de vrijheid moeten hebben, het oude woondershuis genaamd het Huiske nr. 105 en een bunder grond, in huur of pacht te nemen, dit gedurende hun hele leven.



Kort daarna op 22 mei 1824 trouwt Jan Hendrik te Losser met Gesina Scholten. Het lijkt erop dat deze overeenkomst opgemaakt is met het oog op dit naderende huwelijk, zodat dit echtpaar kon boeren op Heupink. De onder 3 genoemde goederen zullen wel eens overeen kunnen komen met een “bruidsschat” die Margaretha in 1822 heeft gekregen. Helaas overlijdt Jan Hendrik op 10 april 1835 op 54 - jarige leeftijd. Gesina, die met drie kleine kinderen achterblijft, hertrouwt op 20 mei 1837 te Losser met Herm Oelerink of Eulerink.

Margaretha en Johannes Krabbe wonen daadwerkelijk in het Huiske maar vanaf mei 1843 wordt de huur niet betaald en waarschijnlijk na lang vragen en verzoeken om de huur, besluit Gesina Scholten een rechtszaak aan te spannen bij het kantongerecht in Oldenzaal. Gesina Scholten doet dit in hoedanigheid van moeder en voogdes van haar minderjarige kinderen: Gezina, Jannes en Maria.

Zij eist ontbinding van de bestaande huur, betaling van de achterstallige huur van 49 gulden en onmiddellijke ontruiming van het pand. De huur is een restant van 14 gulden die op 1 mei 1843 betaald had moeten worden en 35 gulden die op 1 mei 1844 verschuldigd was.

Nadat op 17 september 1844 de dagvaarding de deur is uitgegaan, vindt een week later de eerste rechtszitting plaats. Er is enige onduidelijkheid of er nu sprake is van huur of zakelijk gebruik van het pand en de competentie van de kantonrechter hierin. Blijkbaar gaat het om een gewoon huurconflict en op 21 november wordt de termijn verlengd en verzoekt Margaretha om de zaak in der minne te schikken.

Op 2 januari 1845 volgt de uitspraak van de rechter. Al eerder heeft Gezina twee eisen laten vallen, namelijk de ontbinding van de huur en de ontruiming van het pand. Margaretha heeft een tegeneis ingesteld. Zij hebben in het jaar 1837 en 1838 op eigen kosten de kamer van het Huiske voor 10 gulden en 50 cent vertimmerd. Zij wil deze kosten op Gesina verhalen, maar hiervoor heeft zij nog niet voldoende bewijs geleverd en dit deel van de rechtszaak wordt later afgehandeld. Op 2 januari veroordeelt de rechter Margaretha tot betaling van de achterstallige huur.

Op 23 januari 1845 verklaart Margaretha voor de rechtbank dat de zaak verder in der minne is afgedaan. Hoe de sfeer op het erve Heupink daarna is, vermeldt de stukken niet. Ook niet hoelang het echtpaar Krabbe / Heupink nog in het Huiske blijft wonen.